Amerikaans-Canadese sterarchitect Frank Gehry overleden op 96-jarige leeftijd
Architect Frank O. Gehry is op 96-jarige leeftijd overleden in zijn huis in Santa Monica, na een korte aandoening aan de luchtwegen. Met zijn dood verdwijnt een van de markantste stemmen van de laat-20e- en vroeg-21e-eeuwse architectuur: een ontwerper die gebouwen liet ogen als bewegingen in de lucht, en die met een handvol projecten het publieke beeld van hedendaagse architectuur blijvend heeft verschoven. Zijn naam viel vaak in één adem met het Guggenheim Museum in Bilbao en de Fondation Louis Vuitton in Parijs, maar achter die iconen schuilt een lange, zoekende carrière die pas relatief laat haar volle wereldimpact kreeg.
Frank Gehry werd in 1929 in Toronto geboren als Frank Owen Goldberg en verhuisde als tiener met zijn familie naar Los Angeles. Daar studeerde hij eerst keramiek en daarna architectuur aan USC, later gevolgd door stadsplanning aan Harvard. Die omweg typeert hem: hij bleef zijn leven lang leunen op het tastbare, ambachtelijke en intuïtieve. In de jaren zestig startte hij een eigen bureau, aanvankelijk met bescheiden opdrachten. Zijn vroege werk gaf al blijk van een eigenzinnige omgang met alledaagse materialen, die hij niet verstopte maar juist uitvergrootte.
Van Toronto naar Los Angeles
De echte doorbraak kwam met de verbouwing van zijn eigen huis in Santa Monica in 1978. Gehry omhulde een gewone bungalow met een nieuwe huid van multiplex, golfplaat en draadgaas. Het project choqueerde de buurt, maar zette hem in één klap op de kaart als architect die durfde te slopen, te stapelen en te laten schuren. Wat sommigen rommelig of onaf vonden, zag hij als eerlijk en levend: architectuur mocht de rafelranden van het dagelijks bestaan tonen. Die houding maakte hem een sleutelfiguur in het vroege deconstructivisme en gaf jonge ontwerpers wereldwijd toestemming om regels losser te lezen.
In de decennia daarna bouwde hij gestaag een oeuvre uit dat steeds sculpturaler werd. Gehry was een van de eersten die het potentieel van computerondersteund ontwerpen omarmde, waardoor zijn geknikte volumes en golvende huiden technisch uitvoerbaar werden. Hij won in 1989 de Pritzker Prize, maar bleef tegelijk mikpunt van discussie: zijn gebouwen werden soms weggezet als spektakelarchitectuur of “branding” voor steden. Gehry pareerde dat door te wijzen op de beleving van binnenuit, op hoe ruimte je kan ontregelen én verwelkomen. Zijn werk is daardoor niet alleen vorm, maar ook attitude.
Bilbao en de wereldwijde doorbraak
Het kantelpunt was het Guggenheim Museum in Bilbao, geopend in 1997. Gehry tekende er een titanium-glanzend lichaam dat tegelijk schip, bloem en rots lijkt, en dat een industriële havenstad plots een nieuw zelfbeeld gaf. De museumarchitectuur werd er een motor voor stedelijke heropleving: bezoekers kwamen niet alleen voor de collectie, maar voor het gebouw zelf. Het “Bilbao-effect” werd een begrip, met navolging tot ver buiten Europa. Hoewel kritieken bleven dat zo’n icoon de stad overschaduwt, staat het project nog steeds als bewijs dat architectuur publieke verbeelding kan aanwakkeren.
Bilbao was geen toevalstreffer, maar het zichtbaarste punt van een reeks grote werken: de Walt Disney Concert Hall in Los Angeles met zijn opbollende stalen “zeilen”, het Dansende Huis in Praag dat twee torens in een elegante wervel koppelt, en later de Fondation Louis Vuitton in Parijs, waar glasvlakken als licht gevouwen doeken rond een kern zweven. In al die projecten testte Gehry hoe een gebouw kan bewegen zonder te bewegen, hoe het zich als een sculptuur in de stad nestelt en toch publieke ruimtes genereert. Zijn vormen zijn expressief, maar zelden vrijblijvend.
Erfenis in staal en verbeelding
Tot op hoge leeftijd bleef Gehry werken, aan nieuwe musea, concertzalen en stedelijke programma’s, vaak voor opdrachtgevers met grote ambities en budgetten. Dat leverde hem soms het etiket “starchitect” op, maar zelfs dan bleef hij zoeken naar ongewone oplossingen met een bijna speelse koppigheid. Zijn ontwerpen hebben generaties architecten geleerd dat technologie geen beperking hoeft te zijn, maar een hefboom voor emotie en verrassing. Tegelijk toonde hij dat materialen die “gewoon” lijken — metaal, hout, gaas — poëzie kunnen dragen wanneer je ze onbevreesd inzet.
Gehry laat een oeuvre na dat niet vraagt om unaniem applaus, maar om blijvende dialoog. Sommige gebouwen zullen altijd controverse oproepen, anderen groeien vanzelf uit tot geliefde stadsgezichten; bijna allemaal dwingen ze een positie af. Dat is misschien zijn grootste verdienste: hij maakte architectuur opnieuw iets waar het brede publiek zich toe verhoudt, met verwondering, weerstand of allebei tegelijk. Zijn curves en breuken zijn intussen deel van het collectieve geheugen van de wereldstad geworden. Met zijn overlijden sluit een tijdperk, maar zijn gebouwen blijven als open vragen in de stad staan.