Contactformulier

Marge architecten

COLUMN. Hoe ‘Sentimental Value’ het stof van een oud, maar essentieel boek blaast (Thomas Roelandts)

  • image

Er zijn een aantal redenen om naar ‘Sentimental Value’ (‘Affeksjonsverdi’) te gaan kijken, maar architecten hebben er eentje meer dan anderen: het huis in de film. Gebarsten molurus, geschaafde vloeren, het gat in het tuinhek of de kachelpijp die als ‘luistervink-buis’ dienst doet. Doorheen een eeuw aan familielevens - in lief en leed - zien we steeds dezelfde identiteitsvolle woning figureren. Ze wordt gebruikt en misbruikt. Verzorgd en verwaarloosd. Ze wordt geleefd en beleefd. Dit kennen we op zich wel. Maar dan neemt de film een volgende stap. Te midden van het kolkende familie tumult overstijgt de woning ruim de status van decor. Ze wordt leidmotief, schrijver en acteur tegelijk. En dit zonder overstemmend, (te) anekdotisch of belerend te zijn.

Meteen bij de start van de film wordt de deur voor deze alternatieve lezing geopend. We zien een korte geschiedvertelling van het huis en de families die er leefden; een waaier aan situaties waarbij fragmenten van de woning een rol spelen. En dan plots te midden van dit relaas wordt de vraag gesteld wat het huis er zelf allemaal van zou denken. Of de woning graag vol leven is, of dan eerder in alle rust van zijn ondergebruikte toestand geniet? Wat het huis denkt van bonkende kindervoeten en slepende deuren die krassen trekken? Of het huis pijn heeft?

Het toekennen van menselijke eigenschappen aan de woning - ook wel antropomorfisme genoemd - verandert de relatie tussen de woning en de kijker onmiddellijk. In alle situaties die volgen in de film, blijf je jezelf ook de vraag stellen wat de woning er allemaal van zou vinden. Je ziet ruzies en kinderspel, sterfte en geboorte, verbouwingen ook. Het klassieke paradigma van het gebouw dat dienst doet als ‘stille getuige’ of ‘passieve dienaar’ van die levens lijkt ons nu vreemd voor te komen, lijkt tekort te schieten.

Kleine tussensprong. Bijna twee decennia terug las ik een boek dat een onmiskenbare stempel op onze (= Marge) architectuurpraktijk zou drukken: The Poetics Of Space van Gaston Bachelard. Het boek is niet zo obscuur en m.a.w. welgekend in ons vak, maar lijkt toch vaak de vertaalslag naar de praktijk te missen. Specifieker: de vertaalslag naar de architectuurpraktijk te missen. Wat wel bijzonder is voor een architectuurtraktaat. Het boek beschrijft uitvoerig de interactie tussen mens en object en de manier hoe betekenissen worden vormgegeven in die interactie. De betekenissen hoeven zelfs niet eens waargebeurd te zijn - zoals herinneringen - maar kunnen ook fictief zijn, zoals dagdromen, verbeelding, of zelfs intense emotionele prikkels: de angst van je eigen keldertrap afdalen.

De betekenis ontstaat dus niet vanuit één van die twee dingen - mens of object -, maar uit het samenkomen van beide. Deze fenomenologische grondslag lijkt ons al al die tijd cruciaal, maar wordt in het vak jammer genoeg vaak als een louter filosofische of academische oefening beschouwd. Waarschijnlijk omdat ze inherent randt aan het subjectieve, ja, zelfs het anekdotisch, het verhalende. Gevaarlijk terrein in een wetenschappelijke en objectieve maatschappij. Jaren later zie ik een hedendaagse uitwerking van het thema in Joachim Trier’s film. De vertaalslag lukt hier wel, niet zo verbazend eigenlijk, gezien cinematografie zich in het koninkrijk van de verhaalvertelling bevindt.

Bachelards ‘betekenis door interactie’ en Trier’s ‘antropomorfe huis’ nodigt ons uit de relatie tussen gebouwde omgeving en mens opnieuw scherper te stellen. Het tweerichtingsverkeer tussen beide zou kunnen leiden tot de stoutmoedige stelling dat huis betekenis verschaft aan de levens die er geleid worden, in dezelfde mate dat de levens die er geleid worden het huis betekenis verschaffen. Wederzijdse existentiële beladenheid. Op het moment van uitwisseling en interactie lijkt dit misschien nog een evidentie. Maar zelfs na de interactie durf ik te stellen dat zowel de mens als het huis de interactie meenemen als opstapelende geschiedenis, existentiële bagage zeg maar. Herinneringen leven verder, in materiële vorm (o.a. bouwsporen, foto’s,…) en immateriële vorm (verhalen in de buurt, urban legends, familiegeheimen, erfgoedgeschiedschrijving,…).

De keuze om het gewicht van huis en mens in de balans ‘betekenis vormen’ gelijk te stellen aan elkaar, is niet zo lichtzinnig als kan blijken. Deze veronderstelt namelijk dat een menselijke situatie die zich afspeelt (een feest, een ruzie, een vrijpartij) zich anders zal ontwikkelen, louter door het wijzigen van de factor omgeving. Hier voelt u stevig de flirt met het subjectieve. Vragen zoals ‘had deze ruzie anders afgelopen in een ander huis’ krijgen hierdoor een echt bestaansrecht. Daar komt ook de hand van de ontwerper in beeld: in welke mate kan je niet enkel de praktische vorm van levens mede determineren, maar ook hun betekeniswaarde?

Het brengt ons te ver om te beweren dat je ‘een huis zonder ruzie’ kan ontwerpen. Dit kan simpelweg niet. Het is een niet-bereikbare asymptoot. Maar we kunnen wel deze proberen benaderen. Vormgevers allerhande staan aan de frontlinie van het scheppen van levenskwaliteit en existentiële betekenis. Zeker in tijden dat ‘het’ ons allemaal vaak te lastig en te onbereikbaar lijkt, hebben we nood aan optimisme, aan herinneringen, verbeeldingen, dagdromen. Trier’s film blaast het stof van Bachelard’s theorie. Ga hem zien. De volgende keer dat je aan je tekentafel gaat zitten, probeer dan niet enkel leefruimte en keuken te zien, maar probeer ook een zomerfeest, verstoppertje en de eerste ochtend met een nieuwe job te zien. Probeer de nog niet plaatsgevonden levens te zien. Zo krijgen we nog sterkere ontwerpen op papier. Dat is mijn overtuiging alvast.

 

Thomas Roelandts is architect en bestuurder van Marge architecten.

  • Deel dit artikel

Onze partners