OPINIE. Architect gezocht (voor niks): over hoe sociale woningbouw drijft op creatieve uitbuiting (Glenn Lyppens)
Glenn Lyppens is architect, docent, beleidsadviseur en lid van de expertengroep van de Vlaams Bouwmeester. Hij schreef dit stuk uit grote bezorgdheid over de ongezonde wedstrijdcultuur binnen de sociale woningbouw.
Onlangs organiseerde een grote Antwerpse woonmaatschappij een wedstrijd voor de vernieuwbouw van vijf eengezinswoningen. Vier bureaus werden uitgenodigd om een offerte in te dienen. De gunningscriteria? Een “creatieve bundel” (60 punten) en de prijs (40 punten).
Wie ooit zo’n traject heeft voorbereid, weet dat dit geen namiddag werk is. Terreinbezoek, analyse, overleg, ontwerp, visualisaties, toelichtingen…reken snel op minstens 120 werkuren. Aan een absoluut minimumtarief van €50 per uur kom je uit op €6.000. De wedstrijdvergoeding? €500.
De drie niet-geselecteerde bureaus verdampen dus samen zeker €18.000. Het ‘gelukkige’ bureau moet die investering zien te recupereren binnen een project waarin meteen 6% van het totale ereloon verdwijnt. Een vreemde logica – zeker wanneer van de architect wél alles wordt verwacht: tot in de kleinste details van plattegrond, leidingen en projectmanagement. De financiële inzet voor de opdrachtgever is beperkt, de verwachtingen torenhoog.
Perverse wedstrijdcultuur
Antwerpen is geen uitzondering. In heel Vlaanderen worden soortgelijke wedstrijden voortdurend georganiseerd. Waarom doen bureaus dan mee? Omdat de opdrachten schaal, zichtbaarheid en mogelijk vervolgwerk bieden. En omdat de druk groot is, zeker in economisch moeilijke tijden. “We proberen het toch maar”, klinkt het vaak - eerder vanuit maatschappelijk engagement dan vanuit bedrijfslogica.
Zo ontstaat een perverse situatie waarin ontwerpers zich kapot werken voor een minuscule kans op werk. Ja, zij kiezen daar zelf voor. Maar het is te makkelijk om hen af te schilderen als naïevelingen die hun eigen graf delven. De verantwoordelijkheid ligt ook - en misschien vooral - bij het systeem.
Publieke opdrachtgevers beheren publieke middelen. Dat betekent ook publieke kwaliteit én voorbeeldig opdrachtgeverschap. Niet het normaliseren van structurele onderbetaling. Het is wrang dat net in de sociale woningbouw - waar betaalbaarheid en collectief belang centraal staan – de weg naar kwaliteit zo asociaal georganiseerd is.
Wat moet er dan gebeuren?
Schrap het ereloon als gunningscriterium. Hanteer binnen de publieke sector correcte, vaste erelonen die garanderen dat het hele ontwerpproces kwaliteitsvol doorlopen kan worden – binnen de richtlijnen van Wonen in Vlaanderen.
Leg ook duidelijke minimumbarema’s vast voor vergoedingen bij wedstrijden, en beperk de gevraagde output. Want zelfs bij correcte vergoedingen zullen sommige bureaus - uit ambitie of noodzaak - blijven overpresteren. Niet alleen de verloning, ook de spelregels moeten veranderen.
Dat vraagt een diepere sectorale reflectie, zoals architect Jozef Hessel terecht stelde. In het huidige systeem kunnen bureaus elkaar kapot concurreren - ongeacht schaal, ervaring of structuur. In andere sectoren bestaan beschermende mechanismen. Aannemers werken bijvoorbeeld binnen een klassensysteem. In de ontwerpsector neemt een start-up met freelancers het op tegen een bureau met vijftien medewerkers - en wordt beoordeeld op exact hetzelfde eisenpakket. Dat is onhoudbaar. Nu al stoppen jonge ontwerpers vroegtijdig met de job. Tegelijkertijd zijn het vaak net de jonge bureaus die – in de hoop op zichtbaarheid – de laagste prijzen aanbieden. Een vicieuze cirkel.
De ongemakkelijke waarheid
Architecte Ninke Happel biedt een breder perspectief: jaarlijks verdampt in België en Nederland een immense hoeveelheid ontwerpwaarde. Collectief gegenereerde kennis die verdwijnt in vrijblijvende studies of procedures die nergens toe leiden. Volgens haar is dit geen individuele keuze meer, maar een emancipatiedossier: wat is ruimtelijk ontwerp vandaag waard? En hoe zetten we die waarde duurzaam en rechtvaardig in voor de transitie die we nodig hebben? Een terechte vraag.
Want wat blijkt? In een lokale publieke opdrachtgeverswereld waar projectleiders vaak wisselen of uitvallen, is de architect de enige constante. De enige permanentie omtrent kwaliteitsbewaking. En tegelijk de enige die willens nillens als zelfstandige continu beschikbaar moet zijn, terwijl onderbetaald en ondergewaardeerd.
Zolang we dat systeem in stand houden, zal de opdrachtgever tevreden blijven. Maar stel dat overheden ooit écht erkennen dat kwaliteit niet gratis is: zullen ze dan ook bereid zijn ervoor te betalen? Of kiezen ze - zodra het realistische prijskaartje zichtbaar wordt - voor generieke, goedkope oplossingen? Zetten we dan maar overal containerwoningen neer, zodat de architect overbodig wordt?
Een wrang vooruitzicht, zeker met het enorme renovatie-inhaaltraject dat de sociale huisvesting te wachten staat. Duurzaamheid vraagt maatwerk, expertise…en dus ook een prijskaartje.
Tijd voor wetgevende verandering
Misschien moeten we gewoon durven zeggen dat een wedstrijd voor vijf woningen compleet van de pot gerukt is. Heeft het dan zin om woonmaatschappijen als boeman te bestempelen? Niet per se. Zij kampen met moeilijk vrij te krijgen middelen, complexe procedures en niet zelden beperkte slagkracht binnen vaak logge organisaties. Maar dan nog is het geen reden om ontwerpers ondermaats te betalen. Je bespaart ook niet op je eigen loon om de architect billijk te vergoeden, toch?
Misschien kunnen alternatieve procedures zoals architectenpoules helpen, op voorwaarde dat projecten worden toegewezen via beurtrollen en niet via onzinnige wedstrijdjes die vijf bureaus bezig houden. En verkort de doorlooptijd, die bij publieke projecten vaak veel langer is dan bij private - niet door de ontwerper, maar door het systeem.
Als we het systeem écht willen veranderen, moeten we misschien durven kijken naar de wetgeving zelf? Een grondige hervorming van de (Europese) wet op de overheidsopdrachten kan publieke opdrachtgevers opnieuw de ruimte geven om efficiënt, rechtvaardig en duurzaam te werken. Zonder verspilling van tijd, talent en belastinggeld. Maar welke voorwaarden liggen hier dan aan ten grondslag, opdat de internationaal gewaardeerde Vlaamse ontwerpkwaliteit niet wordt ondermijnd?
Tot zolang het zover is, moeten we als sector zélf dringend duidelijke grenzen trekken. Collectief nee durven zeggen. In die zin: dank aan Netwerk Architecten Vlaanderen (NAV) voor het blijvende lobbywerk bij de kabinetten van Melissa Depraetere en Jo Brouns rond faire ontwerpwedstrijden. Laat ons hopen dat dat werk binnenkort vruchten afwerpt. Als het voor veel architectenbureaus al niet te laat is.
Glenn Lyppens is architect, docent, beleidsadviseur en lid van de expertengroep van de Vlaams Bouwmeester.