RAU ontwerpt circulair paviljoen voor Wereld Expo
De Wereld Expo in Osaka biedt een unieke mogelijkheid aan deelnemende landen om hun bilaterale relatie met Japan te verdiepen en hun expertise internationaal te presenteren. Met het thema ‘Common Ground’ vestigt de tentoonstelling de aandacht op de energietransitie en het leefbaar houden van de planeet. Nederland doet mee met een eigen volledig circulair en demontabel paviljoen. Architectenbureau RAU ontwierp dit project en werkte voor de realisatie samen met ingenieursbureau DGMR, Tellart en het Japanse bouwbedrijf Asanuma. Voor het ontwerp maakte RAU gebruik van Archicad, via softwarepartner KUBUS, waarmee het bureau al jarenlang nauw samenwerkt.
Archicad vormt bij RAU al jaren een vaste waarde in het ontwerpproces. “Onze geschiedenis met KUBUS gaat ver terug”, vertelt Thomas Dill, senior architect bij RAU. “We waren een van de eerste grote bureau die in Nederland met Archicad aan de slag gingen.” Met name de uitgebreide bibliotheken en de flexibiliteit bij het modelleren worden als prettig ervaren, weet Thomas. “Je kunt standaardelementen als kozijnen en bouwdetails snel aanpassen aan je project. Dat scheelt veel tijd én is overzichtelijk.”
Samenwerken over grenzen
Ook schakelen met partners die andere software gebruiken, verloopt soepel via IFC-bestanden en de OpenBIM werkmethodiek. Dit gold eveneens voor de samenwerking met de Japanse aannemer van het Osaka paviljoen. “We hebben het gebouw tot aan het definitief ontwerp in Archicad ontworpen”, beschrijft Thomas. “Vervolgens heeft de Japanse aannemer het technische model verder uitgewerkt in zijn eigen software. De grootste uitdagingen zaten vooral in de taalbarrière en cultuurverschillen. Maar die waren zeker niet onoverkomelijk.”
Tijdens een van zijn werkbezoeken aan Osaka, ontmoette Thomas een uitvoerder die geen Engels sprak. “Onze tolk was op dat moment niet beschikbaar en omdat we er mondeling niet uitkwamen, zijn we gaan schetsen. Details, raamopbouw, verbindingen; we snapten elkaar”, vertelt Thomas enthousiast. “Dan merk je toch dat je uit hetzelfde vak komt en daarmee een universele taal spreekt.”
Culturele verschillen
Wat betreft culturele verschillen heeft Thomas ervaren hoe verfijnd en indirect de Japanse communicatiecultuur kan zijn. “In Japan wordt het woord ‘nee’ zelden uitgesproken, omdat dat als onbeleefd wordt beschouwd”, vertelt hij. “Dat vroeg om een omschakeling in mijn manier van luisteren. Een zin als ‘Dat gaan we onderzoeken’ betekent in feite een afwijzing. Maar juist die indirectheid weerspiegelt de zorgvuldigheid waarmee men relaties onderhoudt.”
Uitzonderlijke precisie
Daarnaast verschilt het werkproces wezenlijk van de Nederlandse aanpak. In Japan wordt een ontwerp tot op de schroef nauwkeurig uitgewerkt vóór de bouw begint. “Er zijn geen tussenstappen zoals wij die gewend zijn met aannemers. De technische afstemming vindt pas helemaal aan het eind plaats.” Die grondigheid en voorbereiding zorgen wel voor een uitzonderlijk precies en gecontroleerd bouwproces. “Het is indrukwekkend,” vindt Thomas, “en biedt ook weer waardevolle inzichten voor onze Nederlandse bouwvoorbereidingen.”
Golvende lamellen
Gedurende twee jaar werkte RAU keihard aan het gebouw dat pal aan de grootste houtconstructie ter wereld ligt. De Japanners bouwden namelijk een 2 kilometer lange en ruim 15 meter hoge houten wandelpromenade rondom het expoterrein. De grote bol in het hart van het paviljoen, verwijst naar de rijzende zon uit de Japanse vlag. Het dak is voorzien van een roestvrijstalen spiegelplaat die de bol reflecteert, zodat de vorm vanaf elke plek op het terrein volledig zichtbaar blijft. De gevel bestaat uit golvende lamellen die zonlicht weren en tegelijk verwijzen naar de unieke relatie die Nederland heeft met water.
100% demontabel
Met vijfduizend bezoekers per dag, een klimaat met hoge luchtvochtigheid, tyfoons en kans op aardbevingen, waren de bouweisen volgens Nederlandse normen uitzonderlijk. De hoofdstructuur is gemaakt van staal en weegt 1620 ton. “Je moet dan denken aan kolommen die twee keer zo groot zijn als in Nederland”, schetst Thomas. Na de Expo wordt het paviljoen gedemonteerd en krijgt het een tweede bestemming, waarschijnlijk op een campus in de regio Kansai. “Alle onderdelen zijn met bouten en schroeven bevestigd en de gipsplaten zijn niet gestuukt. De opdrachtgever vond dat wel raar in het begin”, lacht Thomas. “Hij dacht dat het nog niet af was. Maar als we het gebouw straks zonder materiaalverspilling weer uit elkaar willen halen, dan is dit de consequentie.”
Madaster, het materialenpaspoort
Alle gebruikte onderdelen in het paviljoen zijn geregistreerd in Madaster, het materialenpaspoort dat mede is opgezet door Thomas Rau; de oprichter van architectenbureau RAU. In Madaster krijgt elk bouwdeel een digitale identiteit: van type materiaal tot gewicht en herbruikbaarheid. “Op die manier gebruik je gebouwen als materiaaldepot. Een tijdelijke opslag van waardevolle grondstoffen die aan de hand van de behoefte tot bijvoorbeeld een school, een woongebouw of garage georganiseerd kunnen worden”, legt Thomas uit. “Zo blijven de materialen dus constant in een kringloop.” De Japanse aannemer bracht op eigen initiatief QR-codes aan op de verschillende onderdelen. “Als je die scant, zie je meteen de gegevens. Dat helpt straks ook weer bij het demonteren én bij het opnieuw opbouwen.”
Edonomy
Duurzaam en circulair bouwen mag dan modern klinken, het idee bestaat al veel langer. Thomas: “De Romeinen bouwden atriumhuizen met een open binnenhof. Door zonnewarmte ontstond daar een natuurlijke luchtstroom door het hele huis. Ze gebruikten zelfs vochtige matten om de binnenkomende lucht te koelen; een soort primitieve airco, dus.”Ook in Japan is circulair denken geen nieuw concept. Tijdens de Edo-periode, ongeveer 200 jaar geleden, moest Tokio door handelsbeperkingen alles hergebruiken. “Metalen, hout, papier; alles werd gerepareerd en opnieuw ingezet. Dat gesloten systeem noemen we nu Edonomy.”
Nederland koploper in circulaire economie
Als het gaat om architectuur met circulaire potentie, loopt RAU zeker dertig jaar voorop. Thomas RAU is van oorsprong Duits, waar duurzaam bouwen al lang gemeengoed was. In Zwitserland, waar Thomas Dill is geboren, gold hetzelfde: “Mijn ouders bouwden in 1989 al een huis met een warmtepomp”, vertelt hij. Voor mij was dat heel normaal. Toen ik in Nederland kwam, viel het op hoe weinig er nog met zulke technieken werd gewerkt.” Inmiddels maken we wel een inhaalslag. “Qua circulariteit hebben we in korte tijd veel kennis en kunde opgedaan. Nu is Nederland een van de koplopers op dit gebied.” En dat is nodig ook, vindt Thomas. “De aarde is nu eenmaal een gesloten systeem; onze grondstoffen raken uiteindelijk op. We kunnen dus niet lineair blijven denken, maar moeten met z’n allen 100 procent voor de circulaire economie gaan.”