STEEN & BEEN. Speer bis (Filip Canfyn)
Onze huiscolumnist Filip Canfyn blijft, na het lezen van de faction van Jean-Noël Orengo in ‘De ongelukkige liefde van de Führer’ (Atlas Contact, 2025), nog even hangen bij architect-minister Albert Speer, die zich een nette nazi voelde.
Albert Speer, zoon en kleinzoon van architecten, wordt bevriend met Adolf Hitler, die hem eeuwig dankbaar blijft voor het meer dan bombastische decor, dat de jonge man ontwerpt voor de Rijkspartijdag van 1934 in Neurenberg. Speer legt op die manier zowel de vorm als de norm van de propagandistische architectuur vast.
Hetzelfde evenement wordt ook de doorbraak van Leni Riefenstahl (1902-2003), zo mogelijk een nog grotere negationiste, die daar ‘Triumph des Willens’ draait en zo het beeld van de arische meerwaardigheid definieert. Daarom wordt zij ook een lieveling van de Führer, die aan haar en Speer volop zijn macht en middelen schenkt om die vorm en dat beeld van een nazitaal en Hitlerstijl verder te ontwikkelen. Tiran, architect en cineaste vormen vanaf 1934 een vreemde driehoek, die argwanend bekeken wordt door de andere partijbonzen.
In 2005 schrijft Deyan Sudjic in ‘De macht van het bouwen’ dat Speer in elk plan en detail een boodschap steekt, die de superioriteit van Duitsland versterkt, dat Speer van architectuur een instrument maakt van persoonsverheerlijking om zijn opdrachtgever te behagen. En de Wonderboulevard (zie mijn vorige column) moet het centrum worden van een nieuwe stad en een immense indruk maken op “de boer uit de provincie die naar de grote hal reist en wordt ontroerd door wat hij ziet”.
In juli 2015 onderschrijf ik in de column ‘Mmmacht’ de teneur van Sudjic: architectuur heeft per definitie met macht en geld te maken. Daarom zijn de beslissers over macht en geld voor de architectuur veel belangrijker dan de architecten zelf, die, om te mogen en te kunnen werken, relaties en compromissen moeten aangaan met die macht- en geldhebbers. (Maak ik zo een spontane link met mijn vorige vorige column over de Boerentoren?)