Contactformulier

EDILTECO

Thermisch isolerende pleisters uitgelegd: werking, toepassingen en plaatsing

  • image
  • image

De thermisch isolerende pleister biedt een steeds populairder alternatief voor een traditioneel gevelisolatiesysteem. Pleisters zoals de Isolteco-pleisters van Edilteco zijn immers kostenefficiënt en eenvoudig aan te brengen in zowel nieuwbouw- als renovatieprojecten. In dit artikel bekijken we hoe deze pleisters precies werken en hoe je ze volgens de regels van de kunst aanbrengt. 

Thermisch isolerende pleisters zijn speciale pleisters die, dankzij bepaalde bestanddelen, een hoge thermische isolatie garanderen en zo het warmteverlies naar buiten verminderen. Ze bieden een doorlopende bescherming die het probleem van koudebruggen oplost. Het grootste voordeel van thermische pleisters zit in de brede toepassingsmogelijkheden. Ze kunnen zowel bij bestaande gebouwen als bij nieuwbouw worden gebruikt, waar ze dan ook nog eens binnen, op wanden en plafonds, en op de buitengevel kunnen worden aangebracht. 

Als aan de vereiste prestatiecriteria wordt voldaan, komen energiebesparende werkzaamheden met thermisch isolerende pleisters bovendien in aanmerking voor fiscale voordelen en (renovatie)subsidies voor gevel- en energie-efficiëntie, vergelijkbaar met de regelingen die gelden voor systemen voor buitengevelisolatie (ETICS).

De voorbereiding voor een correcte plaatsing

Voor je de thermisch isolerende pleisters kan aanbrengen, is een perfecte reiniging van de ondergrond essentieel. Het is belangrijk dat de ondergrond vrij is van stof, resten van oliën, vetten en ontkistingsmiddelen, sporen van broze en/of onstabiele materialen, oude pleisters die niet volledig hechtend zijn en verflagen. Kortom van alles wat een goede en directe hechting van de pleisters op de ondergrond kan belemmeren.

Daarnaast moeten er controles worden uitgevoerd op het metselwerk en op de toepassingsvoorwaarden vooraleer je over kan gaan tot de eigenlijke applicatie. Deze verificaties vergemakkelijken het gebruik en zorgen voor een betere uitvoering:

1. Bevochtiging

  • Baksteen / betonblok: de avond voor de applicatie van de pleister met water tot verzadiging bevochtigen.
  • Massieve baksteen / natuursteen / beton: vlak voor de applicatie van de pleister licht bevochtigen zonder water aan het oppervlak achter te laten.
  • Cellair beton / lichtbeton / tufsteen: een hechtlaag van zand-cementmortel, met synthetische latex toegevoegd, aanbrengen of een specifieke gobetis-/hechtmortel gebruiken.
  • Op reeds bepleisterde oppervlakken: de ondergrond perfect reinigen van stof, resten van olie, vet en ontkistingsmiddelen, sporen van broze en/of onstabiele materialen, niet-hechtende oude pleisters en verflagen. De ondergrond moet hoe dan ook vrij zijn van alles wat een goede en directe hechting kan belemmeren. Het volledige oppervlak impregneren met synthetische latex zoals Edilstik en nat-in-nat werken, dus de pleisters aanbrengen op het geïmpregneerde, nog vochtige oppervlak.

2. Pleisterdrager (wapeningsgaas)

Ter hoogte van eventuele houten balken, stalen liggers, zichtbare delen in houtvezelplaten, kurk, polystyreen, polyurethaan, en bij elementen in constructief beton (balken/kolommen) moet, rechtstreeks op de ondergrond en dus voor de plaatsing van de pleisters, een pleisterdrager worden aangebracht. Het te gebruiken gaas moet een minimale maaswijdte van 5 × 5 mm hebben, met een gewicht van 160 g/m², en minstens 15 cm verankerd worden in de aangrenzende wand. De pleisterdrager moet altijd volledig worden bedekt met een cementgebonden gobetis-/hechtlaag.

Hoeken en tussenstroken

Naast de ondergrond is het ook belangrijk om de hoeken en tussenstroken correct voor te bereiden vooraleer je een thermische pleister aanbrengt. Dat kan op twee manieren: 

1. met houten planken

Je brengt de geleidingsbanen op lood aan over de volledige laagdikte met behulp van houten planken op de gebouwhoeken en aan de dagkanten van deuren en ramen. Je maakt vervolgens de tussenstroken uitsluitend met de thermische pleister. Als er tussenstroken of hoeken aanwezig zijn die met andere materialen zijn uitgevoerd, verwijder je ze zorgvuldig. Je positioneert de planken rekening houdend met de loodlijnen en de door de opdrachtgever gevraagde diktes. Om de tussenstroken te kunnen uitvoeren tijdens het aanbrengen van de eerste laag span je een draad van hoek tot hoek. De tussenstroken moeten onderling op maximaal 2 m van elkaar liggen.

Bij deze werkwijze moet, zodra de isolerende pleister de juiste verharding heeft bereikt, op alle hoeken van het gebouw stalen hoekprofielen met een maximale dikte van 5 mm worden geplaatst (bv. hoekprofielen voor gipskarton of pvc-hoekprofielen met wapeningsnet). Ook aan deuren, ramen en speklagen.

2. met stalen hoekprofielen

Je voert geleidingsbanen op lood uit over de volledige laagdikte met specifieke, gegalvaniseerde stalen hoekprofielen. Daarnaast maak je de tussenstroken uitsluitend met voorgemengd isolerende pleisters, zoals de Isolteco 230, Isolteco 150 of Isolteco Light 110, metalen bandjes of houten latjes.

Je zet elke te bekleden wand van het gebouw perfect haaks met behulp van een koord. Plaats daarna het hoekprofiel in de hoeken en fixeer het puntsgewijs met thermische mortel. Breng vervolgens op dezelfde manier de tussenbandjes (afgeschuind type) aan, die onderling maximaal 2 m uit elkaar mogen liggen. Na het aanbrengen van de tweede laag isolerende pleisters moeten de bandjes en de cementpunten worden verwijderd. De achterblijvende holtes worden opgevuld met voorgemengd isolerende pleisters. Voor laagdiktes boven 6 cm is het aangewezen om de werkwijze met houten planken te hanteren.

Bron Isolteco

  • Deel dit artikel

Onze partners