Alfredo De Gregorio neemt wedstrijdcultuur en Open Oproep op de korrel
Volgens Alfredo De Gregorio druist de wedstrijdcultuur in tegen de kern van goede architectuur. Vanuit filosofisch, praktisch en economisch oogpunt vindt hij ontwerpwedstrijden larie en ook het systeem van de Open Oproep kan hem niet bekoren.
Weinig architecten zijn even bekend voor hun ontwerpen als voor hun ideeëngoed. Hasselaar Alfredo De Gregorio is een van die uitzonderingen. Het Gallo-Romeins museum in Tongeren dat zopas naar zijn plannen gerenoveerd werd, wordt bijzonder goed onthaald in architectuurmiddens maar veel meer nog door de Tongenaren zelf. Eerder maakte hij naam met de transformatie van de voormalige Philipssite in Leuven die hij onder handen nam met zijn intussen overleden vriend-collega Aldo Rossi en in dezelfde stad staan de projecten Janseniushof en Barbarahof momenteel in de steigers. Maar Alfredo De Gregorio is minstens even bekend voor zijn ongezouten mening over architectuur en samenleving waarbij hij er niet voor terugdeinst om tegen de heilige huisjes aan te schoppen. Een van de heikele punten waar hij zich danig aan ergert is de wedstrijdcultuur die volgens hem nefast is voor architecten en architectuur en volledig indruist tegen de kern van goede architectuur.
Conflictmodel
“Vanuit filosofisch, praktisch en economisch oogpunt zijn ontwerpwedstrijden larie”, begint Alfredo De Gregorio zijn betoog. “Wedstrijden zijn ingebed in een cultuur van oorlog en concurrentie waarbij men op zoek gaat naar een ‘goed’ ontwerp, in plaats van naar een ‘goede’ ontwerper. Een goede ontwerper moet vooral kunnen regisseren; design is dan een slecht uitgangspunt. En zijn karakter moet vooral kloppen met dat van de opdrachtgever. Architectuur moet als het ware geboren worden en is altijd het resultaat van een groeiproces waarbij de ontwerper zijn klant, de omgeving, de eindgebruiker en andere relevante personen of aspecten leert kennen. En dat groeiproces valt onmogelijk te rijmen met een ontwerpwedstrijd waarbij je “prentjes moet laten zien” en je hele uitleg moet condenseren in 15 minuten. Vermits het niet verankerd is in de samenleving en ook geen groeiproces doorlopen heeft, is zo’n wedstrijdontwerp meestal niet bruikbaar. Het daarna drastisch aanpassen stelt niet alleen juridische maar ook inhoudelijke problemen omdat het prentje altijd in de weg zit. Voor het Gallo-Romeins museum konden we niet anders dan meedoen aan de wedstrijd. We waren het enige bureau dat geen prentjes liet zien. In ons voorstel gingen wij wel dieper in op onze filosofie en methodiek, onze keuze voor het overlegmodel en de interactie die wij beoogden met de basiliek en de stedelijke context. Het Limburgse provinciebestuur heeft dan een expliciete keuze gemaakt voor het overlegmodel. Een statement van formaat. Die keuze voor overleg is veel bepalender geweest voor het eindresultaat van het museum, dan al mijn eventuele designideeën daaromtrent.”


Economische waanzin
In zijn kritiek op wedstrijden staat Alfredo De Gregorio volgens hem niet alleen. In andere Europese landen zijn er ook steeds meer architectenbureaus die hun ongenoegen ventileren over de wedstrijdcultuur. Eind vorig jaar, niet toevallig na het ontploffen van de financiële luchtbel, gingen in Nederland stemmen op om het aantal eisen bij wedstrijden drastisch in te perken. Veel grote internationale bureaus hebben intussen gewoon een ‘wedstrijdcel’ uitgebouwd, die in de eerste plaats kijkt naar wie er in de jury zetelt, eerder dan naar de echte noden omtrent het geplande project. Met de algemene crisis komen al die wedstrijdcellen op die bureaus zwaar onder druk en worden veelal zelfs als eersten ontslagen. Ontwerpen om jury’s te plezieren is anderzijds sowieso een kwalijke zaak. Alles staat of valt met het kwaliteitsniveau van de jury en met de omschrijving van de wedstrijdcriteria. Het valt ook op dat het vaak dezelfde mensen zijn die in de jury’s zetelen waardoor steeds voor hetzelfde type architectuur gekozen wordt. Zijn we zo geen Mc Donaldsen van onze steden aan het maken? Momenteel ligt een architect als Chipperfield bijvoorbeeld bijzonder goed in de markt. Een erg goede architect, daar niet van, maar het gevolg is wel dat veel architecten zijn typische stijl aan het nabootsen zijn. Waar blijft dan nog de zogezegde originaliteit die architecten pretenderen, en de relatie met de specifieke omgeving?”

Open Oproep - ideeëndiefstal
Alfredo De Gregorio dan ook absoluut niet achter het principe van de Open Oproep van de Vlaamse bouwmeester. “De Open Oproep blijft een wedstrijd en is dus ook een conflictmodel, geen overlegmodel. Vijf bureaus shortlisten met als potentiële visvijver heel Europa, is sowieso al een bizarre aangelegenheid. Ze daarna in competitie zetten op basis van het hoogste goed dat architecten hebben, met name hun gedachtegoed, vind ik zelfs niet netjes. Dat is eerder een vorm van ideeëndiefstal. Het zou beter zijn de openbare besturen louter te ondersteunen in hun zoektocht naar een architect; met andere woorden, eerder te fungeren als een zuiver studiecentrum. Waarom de overheidsinstanties geen database aanbieden waarin ze kunnen zien wat de specialiteiten zijn van een bureau, welke methode het hanteert, welke omvang de projecten hebben die het al ontworpen heeft, hoeveel medewerkers het in huis heeft, welke ervaring het heeft in een bepaalde sector,… ? Zo kunnen ze zelf een keuze maken. Erg belangrijk om lokale identiteit uit te bouwen, en dan mag die keuze zelfs al eens ‘fout’ zijn. Het feit dat de Bouwmeester al die jury’s voorzit, is geen verstandige zaak. Als hij de keuze van de jury al niet bepaalt, geeft hij op die manier toch op zijn minst de indruk dat hij dat wel doet.”
Recht op lelijkheid
Lijnrecht tegenover de designcultuur stelt Alfredo De Gregorio met een boutade ‘het recht op lelijkheid’. “De reden ligt voor de hand. Schoonheid kan niet zonder lelijkheid. Een schoon gebouw zou je niet opmerken als het niet omringd zou zijn door 98% minder mooie of onopvallende gebouwen. Dat is niet alleen zo voor architectuur, maar gaat op voor alles. Mooie mensen kunnen enkel bestaan dankzij de gratie van 98% onopvallende mensen. Als alles even schoon zou zijn, zou alles ook even lelijk zijn. Daarom ook moet men bij het ontwerp van een bouwproject niet uitgaan van esthetiek en design. Rem Koolhaas is eind vorig jaar hieromtrent ook van gedacht veranderd. Bij zijn enorme uitbreidingsplannen voor Dubai, stelde hij dat icoonarchitectuur niet meer werkte, hooguit voor een paar gebouwen. Hij koos er bewust voor om voor het overgrote deel te opteren voor doorsnee-architectuur, hier en daar doorbroken met een opvallend landmark. Helemaal terug naar Aldo Rossi dus! Een goede keuze die ook elders navolging verdient. Elke architect voelt zich geroepen om een van die gebouwen te ontwerpen die tot die uitverkoren 2% behoren, terwijl we eigenlijk een heel leger architecten nodig hebben die die overige 98% zo kwaliteitsvol mogelijk ontwerpt. Als je dan al wedstrijden organiseert, beperk je dan tot die 2%. BoB Van Reeth beweerde trouwens ooit zelf dat wedstrijden de uitzondering en niet de regel moeten zijn. Intussen zijn wedstrijden wel de regel geworden.”
Bron: Rik Neven (Redactiebureau Palindroom) voor De Architect (PM-groep)
Foto’s: Philippe Van Gelooven
