Rondetafelgesprek zorgbouw (2): “De hervorming van onze ziekenhuisfinanciering én het ziekenhuislandschap moet een topprioriteit worden”
In deel 1 van het rondetafelgesprek over zorgbouw hadden we het onder meer over de staat van het Vlaamse zorgbouwlandschap, actuele trends en de (blijvende) gevolgen van de coronacrisis. In deel 2 staan Stéphane Vermeulen (VK architects+engineers, part of Sweco), Tom Mertens (BOTEC), Koen Lismont (VDL De Meeuw) en Frank Desmet (Delabie Benelux) stil bij enkele positieve evoluties, kijken ze compromisloos naar de toekomst én gaan ze zelfs even de semantische toer op. Want hoelang zal de term 'ziekenhuis' nog overeind blijven en wanneer zal hij – in navolging van de switch van serviceflat naar assistentiewoning en rusthuis naar woonzorgcentra – plaats moeten maken voor de term 'gezondheidshuis'?
Wat zijn voor jullie de grootste verschillen in hoe zorgbouwprojecten vandaag aangepakt worden tegenover pakweg tien à vijftien jaar geleden? Waar is de grootste winst geboekt?
Stéphane Vermeulen: “Terugverdientijd en total cost of ownership zijn vandaag belangrijkere parameters voor bouwheren. Een goede zaak, want dat kan helpen om meer budget in een project te krijgen en op de lange termijn te denken. Opteren voor een betere oplossing vergt misschien een hogere initiële investering, maar het positieve effect op de onderhouds- en exploitatiekost zal navenant zijn. We zijn blij dat er op die manier soms kwalitatievere en/of duurzamere keuzes gemaakt worden.”
Frank Desmet: “Wij merken eveneens dat er meer aandacht is voor het totale kostenplaatje op lange termijn. Men tracht steeds vaker de balans te vinden tussen hygiëne, veiligheid en kostenefficiëntie. Verder is er nog marge voor verbetering op het gebied van standaardisatie en is er bewustwording rond legionellapreventie en het belang van hygiënisch ontwerp van sanitaire ruimtes.”
Koen Lismont: “Het maintenance-gegeven wordt ook anders benaderd. Waar het vroeger de technische dienst van het ziekenhuis was die heel het onderhoud op zich nam, wordt dat de laatste jaren steeds vaker uitbesteed en zijn onderhoudscontracten nu veel couranter. Dat heeft tot gevolg dat je betere technische installaties krijgt. Modulaire gebouwen maken het ook eenvoudiger om technieken centraal en efficiënt te beheren. Dankzij onze geïntegreerde Building-as-a-Service-aanpak – van ontwerp tot onderhoud – bieden we oplossingen die minder onderhoud vragen en makkelijker aanpasbaar zijn.”
Tom Mertens: “De opmars van de DB(F)M-formule bij grote zorgbouwprojecten draagt hiertoe bij. Al heb ik persoonlijk wel vraagtekens bij de bijhorende wedstrijdprocedure. Het aandeel van stabiliteit en technieken vertegenwoordigt 50 % van het budget, maar toch wordt er vaak louter op basis van de architectuur beslist. Wat voor nut heeft het dan om op voorhand al zoveel tijd en energie te steken in technieken en maintenance? Wanneer ons team niet geselecteerd wordt, impliceert dat veel verloren uren die we elders moeten zien te compenseren.”
Stéphane Vermeulen: “Op zich is het positief dat er de laatste tien à vijftien jaar veel nieuwe vormen van samenwerking mogelijk zijn. Design & Build heeft wel degelijk enkele belangrijke voordelen: je kan de planning verbeteren, de prijs naar beneden halen, een project uitvoerbaarder maken zonder in te boeten aan kwaliteit … Toch heb ik er een dubbel gevoel bij, omdat we als architect plots ondergeschikt worden aan de aannemer. Dat heeft bepaalde implicaties, want uiteindelijk draait het om cijfers en rendement. Daardoor kan het duur uitvallen om bepaalde wijzigingen door te voeren en is het niet altijd evident om onze eigen kwalitatieve maatstaven te halen. Bij Engineering & Build gelden dan weer prestatiecriteriums, waardoor we niet langer onze stempel kunnen drukken wat de gekozen producten of materialen betreft. Als dergelijke prestatiebestekken onvoldoende gedetailleerd zijn, dreigt dat een impact te hebben op de kwaliteit. Het is niet omdat de aannemer zaken voorstelt die gelijkaardig zijn dat ze ook gelijkwaardig zijn …”
De ‘zorgomgeving van de toekomst’ is een populair buzzword in zorgbouwmiddens. Hoe ziet die er in jullie ogen uit?
Koen Lismont: “Beleving wordt nog belangrijker in de zorgomgeving van morgen. Het idee van een ‘healing environment’ zal verder worden uitgerold, met meer aandacht voor groen en een aangenamere leefomgeving. Zorggebouwen zullen bovendien multifunctioneel worden ingezet, zodat ze ook buiten de zorguren of -functies een meerwaarde bieden voor de buurt.”
Stéphane Vermeulen: “Wordt er in nieuwe ontwerpen geen rekening gehouden met groen, dan zit je op voorhand al met een verouderd project. Daarnaast zullen we in het kader van ‘smart hospitals’ evolueren naar gedigitaliseerde en gepersonaliseerde zorg, wat op zijn beurt een invloed zal hebben op het zorgaanbod en de schaalgrootte van ziekenhuizen. Mastodonten zoals de Gasthuisbergcampus van UZ Leuven zullen de uitzondering worden. Voor 90 % van het zorgaanbod zal je terechtkunnen in kleinschaligere, humanere satellietinfrastructuur die zich dichter bij huis bevindt en die digitaal gelinkt is aan de eerstelijnszorg. ‘More bytes, less bricks’, zeg maar.”
Rusthuizen werden woonzorgcentra en serviceflats noemen we nu assistentiewoningen. Zal de term ‘ziekenhuis’ nog lang overeind blijven?
Stéphane Vermeulen: “Ik denk van niet. Men spreekt nu al van ‘gezondheidshuizen’, wat natuurlijk ook veel beter aansluit bij de filosofie van comfort, huiselijkheid en beleving die we volop aan het implementeren zijn. In het Engels klinkt dat natuurlijk nog mooier: ‘health houses’. Maar die zullen dus wel een kleinschaliger en humaner karakter hebben. Een evolutie die daarmee verband houdt is de opmars van multidisciplinaire huisartsenwachtposten, waar je ook steeds vaker een beroep kan doen op een verpleegkundige, een psycholoog, een kinesist … Dat is de eerstelijnszorg van morgen die zich aan het aftekenen is.”
Tot slot: wat zouden jullie met betrekking tot zorgbouw veranderen als jullie geen rekening zouden moeten houden met budgettaire of reglementaire beperkingen?
Stéphane Vermeulen: “Ziekenhuizen – of gezondheidshuizen, zo u wil – zouden toonbeelden moeten zijn. Mochten de budgetten niet geplafonneerd zijn, dan zouden we een nog veel aangenamere zorgomgeving kunnen creëren die de drempelvrees bij veel patiënten onmiddellijk zou doen verdwijnen. Je zou er allerlei gezondheidsgerelateerde functies in kunnen onderbrengen, zoals ook wellnesspraktijken, zodat het accent niet uitsluitend op ‘cure & care’ ligt, maar op algemeen fysiek en mentaal welzijn. Daarnaast verwijs ik graag naar een uitspraak van Marc Noppen, tot voor kort CEO bij UZ Brussel. Volgens hem zou iedere zorginstelling – en bij uitbreiding ieder bedrijf – een Chief Innovation Officer (CIO) moeten aanstellen. Deze zou dan de 70-20-10-regel in acht kunnen nemen: 70 % lopende processen finetunen en verbeteren, 20 % proactief denken richting toekomst en 10 % van zijn of haar tijd besteden aan research, innovatie, transformatie en out of the box denken.”
Frank Desmet: “Wat ons betreft zou elke zorginstelling uitgerust moeten worden met innovatieve en hygiënische sanitaire oplossingen die zowel de patiëntveiligheid als het gebruiksgemak maximaliseren, rekening houdend met kwaliteit, duurzaamheid, een langetermijnvisie qua onderhoud, waterbesparing enzovoort. Alleen het beste is goed genoeg als het om gezondheid gaat. Prijs zou in dat opzicht geen belemmerende factor mogen zijn.”
Koen Lismont: “Zorginstellingen zijn over het algemeen heel grote verbruikers: energie, water, verbruiksgoederen, medicatie, materiaal … Wat dit laatste betreft, trachten we met ons modulaire concept alvast een steentje bij te dragen aan een duurzamere zorg. Maar op andere vlakken kan het zeker nog een stuk (kosten)efficiënter.”
Stéphane Vermeulen: “Een goed punt, want volgens een studie van de Franse denktank The Shift Project is de zorgsector verantwoordelijk voor 8 % van de totale CO2-uitstoot. Vandaar dat zorginstellingen er door de overheid worden aangemoedigd om hun ecologische voetafdruk te reduceren. Ook in ons land worden dergelijke processen beetje bij beetje geïnitieerd. Denk aan een afvalsorteersysteem in het operatiekwartier, waarbij na een ingreep niet zomaar alles in de vuilbak wordt gekieperd, maar recycleerbare goederen afzonderlijk worden ingezameld. Vandaar ook ons pleidooi voor kleinschaligere zorg, want dat heeft eveneens een positieve invloed op de milieu-impact.”
Frank Desmet: “In klassieke utiliteitsgebouwen schommelt het waterverbruik rond de 200 liter per persoon per dag, maar in zorginstellingen is dat het dubbele. Ook daar kan dus zeker nog heel wat op bespaard worden. Het is alleszins iets waar wij met onze oplossingen aan trachten bij te dragen.”
Stéphane Vermeulen: “Ook qua technieken is het besparingspotentieel mijns inziens enorm. In dat verband zou het de moeite lonen om een lowtechbenadering te hanteren en terug naar de basis te gaan. Waarom zijn er bijvoorbeeld overal wastafels met koud én warm water? En waarom zouden we op plekken waar wel warm water nodig is dan niet gewoon opteren voor een miniboiler in plaats van voortdurend warm water door heel het gebouw te laten circuleren, wat enorme energieverliezen met zich meebrengt? Hetzelfde geldt voor douches, die toch vaak niet gebruikt worden door ingezwachtelde patiënten. Zo kan je het prijskaartje voor de technieken stevig naar beneden trekken en meer inzetten op architecturale kwaliteit.”
Tom Mertens: “Als we het dan toch over technieken hebben, zouden we eigenlijk compromisloos voor geothermie moeten kunnen kiezen als de vereiste ruimte beschikbaar is, zowel voor verwarming als koeling. Klassieke koelinstallaties kosten handenvol geld en zijn na twintig jaar grotendeels aan vervanging toe, terwijl er onder onze voeten een gratis koudebron voorhanden is. Uiteraard vergt de aanleg van een BEO-veld een flinke investering, maar deze betaalt zich op termijn dubbel en dik terug, zeker omdat we door de klimaatverstoring steeds vaker zullen kampen met hittegolven. Zowel de financiële als ecologische winsten van geothermie zijn navenant.”
Stéphane Vermeulen: “Tot slot moet de hervorming van onze ziekenhuisfinanciering én het ziekenhuislandschap een topprioriteit worden, zoals ook minister Frank Vandenbroucke recent onderstreepte. Net als in de Scandinavische landen is een duidelijke langetermijnvisie nodig, gedragen door samenwerking binnen de 25 ziekenhuisnetwerken. Tegelijk moeten we inspelen op de evoluerende zorgmodellen in de geestelijke gezondheidszorg en de eerstelijnszorg. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid, die rechtstreeks bijdraagt aan een inclusievere samenleving.”
Koen Lismont: “Ik wil graag nog even stilstaan bij de wet op overheidsopdrachten en de complexe situaties die daar soms uit voortkomen. Publieke bouwheren worden vandaag te vaak beperkt in hun keuzevrijheid, ook wanneer eerdere samenwerkingen positieve resultaten en waardevolle inzichten hebben opgeleverd. Dat is jammer, want telkens opnieuw het warme water moeten uitvinden kost tijd, geld en kwaliteit. In sommige gevallen worden bouwheren zelfs verplicht om opnieuw samen te werken met partijen waarmee ze liever niet meer in zee zouden gaan. Wij geloven dat het anders kan. Raamcontracten zijn voor ons een krachtig instrument om continuïteit te garanderen, best practices te borgen en efficiëntie te verhogen. Ze maken het mogelijk om met vertrouwde partners verder te bouwen op eerder opgedane kennis, wat niet alleen zorgt voor een hogere kwaliteit, maar ook voor snellere en consistentere realisaties. Wat ons betreft mag er dus best wat meer soepelheid komen in het toepassen van bepaalde regels wanneer dat de kwaliteit en efficiëntie van publieke projecten ten goede komt. Laat dat de conclusie zijn: bouwen met vertrouwen loont.”