Het paviljoen van Polen: speelse antichambre in Biënnale vol wereldbrand
In een editie van de architectuurbiënnale die getekend is door ontwrichting—klimaatcatastrofes, oorlogen, massale ontheemding—en waarin curator Carlo Ratti de deelnemende landen oproept tot een reflectie over de rol van architectuur als antwoord op deze crisissen, vormt het Poolse paviljoen een onverwachte antichambre: licht, speels en verfrissend. Maar dat betekent niet dat de curatoren het centrale thema links laten liggen. Integendeel. Met Lares and Penates: On Building a Sense of Security in Architecture leveren zij een subtiel en intelligent commentaar op de kwetsbaarheid van de mens en diens zoektocht naar bescherming.
De tentoonstelling richt zich op het eeuwenoude verlangen naar veiligheid in de gebouwde omgeving, en meer specifiek op het onderscheid tussen ‘veiligheid’ als technische norm en ‘het gevoel van veiligheid’ als existentiële nood. Waar veel landenpaviljoens inzetten op dramatische en visueel overweldigende installaties, kiezen curatoren Aleksandra Kędziorek en Agnieszka Pindera voor een kleiner, menselijk verhaal. Hun uitgangspunt: hoe geven we als mensen—en als cultuur—vorm aan ons verlangen naar geborgenheid?
Knipoog naar Duchamp
Een van de spitsvondigste ingrepen in het paviljoen is hoe alledaagse elementen van het gebouw zelf worden herkadreerd als objecten van betekenis. Brandblussers, elektriciteitskasten, vluchtplannen—ze worden uitgelicht met kleurvlakken, pijlen en tekst, en krijgen een bijna sacrale status. In drie speciaal gebouwde schrijnen worden brandblusapparaten zelfs gepresenteerd als relieken. Een knipoog naar het traditioneel diepgelovige Polen, maar ook naar het dadaïsme van Marcel Duchamp: een object verandert van betekenis zodra het in een andere context geplaatst wordt.
De tentoonstelling haalt haar titel bij Lares en Penates, de huisgoden uit de Romeinse oudheid die bescherming boden aan de woning. In het hedendaagse Polen leven vergelijkbare rituelen voort: takjes gewijd water boven een deuropening, het ingraven van een beeldje van een heilige voor geluk, of het inslaan van een nagel in een fundering als magisch beschermingsritueel. De curatoren beschouwen deze praktijken niet als anekdotisch of folkloristisch, maar als vormen van premoderne intelligentie—middelen waarmee mensen, toen en nu, greep proberen te krijgen op onzekerheid.
Bijgeloof als bouwmateriaal
Wat het Poolse paviljoen bijzonder maakt, is hoe het geen hiërarchie aanbrengt tussen rationele en irrationele vormen van bescherming. Bouwkundige voorschriften zoals brandveiligheid en gezondheid worden naast magisch-religieuze rituelen geplaatst. Beide worden voorgesteld als evenwaardig in hun bijdrage aan het gevoel van veiligheid. Dat levert niet alleen een verrassende kijk op architectuur op, maar ook op wat ‘intelligentie’ vandaag kan betekenen—zoals Carlo Ratti het formuleert: inclusief, meervoudig, en verbeeldingsvol.
Een opvallend kunstwerk in het paviljoen bestaat uit een samenstelling van smeedijzeren raamhekken—niet de meest poëtische bouwcomponent, maar des te betekenisvoller als symbool van bescherming. Door ze te verheffen tot sculptuur worden ze ontdaan van hun utilitaire context en blootgesteld als een materiële expressie van angst én verlangen naar veiligheid. Het is een esthetische keuze die de bezoeker confronteert met zijn eigen ideeën over bescherming, controle en uitsluiting.
Een sculptuur van angst en verlangen
De tentoonstelling is het resultaat van een samenwerking tussen architect Maciej Siuda en kunstenaars Krzysztof Maniak en Katarzyna Przezwańska. Die interdisciplinaire aanpak vertaalt zich in een mix van installaties, grafische elementen en ingrepen in de ruimte zelf. Wat ontstaat, is een hybride vorm tussen tentoonstelling en performatieve ruimte, waarin de bezoeker uitgenodigd wordt om zich anders te verhouden tot het gebouw en de vele betekenislagen van veiligheid.
In een Biënnale die nadrukkelijk focust op technologie en kunstmatige intelligentie, brengt het Poolse paviljoen een broodnodige herinnering aan het menselijke, het rituele, het alledaagse. De nadruk ligt op agency—hoe mensen met eenvoudige middelen betekenis en zekerheid creëren. Lares and Penates is daarmee geen tegenstem, maar een zachte, speelse echo van het grotere biënnalethema: een pleidooi voor een architectuur die vertrekt van de mens, in al zijn breekbaarheid, verbeelding en veerkracht.